Mijn vrijdagavonden zullen nooit meer zijn wat ze waren. We missen hem allemaal, Stille Gust. En mocht hij dit toevallig vernemen, via via of zo, ge kunt nooit weten … Gust, jongen, ik hoop dat het je goed gaat, met die heks die je aan de haak geslagen hebt.
Je moet het maar doen: in een bomvolle feestzaal, zonder broek aan en dan op zo’n manier je allereerste lief opvrijen!
Maar laat ik jullie even mee terugnemen in de tijd:
Ons vast wekelijks kaartersclubje “Ik em weer niks in m’n pollen”, komt elke vrijdagavond bijeen in ’t café Heidebloem, bij Maria van Pontfort. De Jean-Paul, den Henk, ikzelf … en Stille Gust. En onder de dekmantel van schoppen boer en harten dam gaan we dan telkens Maria’s overschot te lijf. Enfin, Maria’s overschot aan Duvel te lijf. d’ Er hoeft er maar ene van ons te mompelen: “Maria, van die gele limonat, ja, vier” en zij weet onmiddellijk hoe laat het is.
Eigenlijk kan je onze activiteiten rond de kaarttafel reduceren … tot zuipen en fantaseren. Des te meer er gezopen wordt, des te fantastischer worden onze fantasieën. Sorry! Correctie! Behalve Stille Gust. Die zuipt alleen maar… en zwijgt. Ge moet weten, de Gust is zo rond de vijfendertig en nog altijd niet van ’t straat geraakt. “Ne jonkman”, zoals ze zeggen. Een postuur van een meter achtennegentig, gepantserde bovenarmen, maar zo’n brave jongen. En als onze gezamenlijke lach voor de zoveelste keer weer eens, bulderend, boven de kaarttafel samensmelt, dan zie je bij Stille Gust alleen maar een glimlach. Hij glimlacht dan … en slaat zijn ogen neer.
Het was deze keer een idee van Jean-Paul: “Zeg mannen, wat denkte? Willen we eens met ons vieren, euh … carnaval gaan vieren? Alle remmen los! Morgenavond, in Lommel.” Waarop Henk vraagt: “Hebben ze in Lommel gele limonat?” Onze koppen draaien tegelijk naar Maria van’t café, die kijkt ons aan en knikt overtuigend van ‘ja’. Dus, alle bezwaren overwonnen. En het feit dat er waarschijnlijk een nog hoop schoon vrouwvolk zou rondlopen ook, dat geeft de doorslag. Alleen Stille Gust glimlacht. Hij glimlacht en slaat zijn ogen neer. “Vrouwvolk!” daar heeft hij het altijd wat moeilijk mee gehad. Niet dat hij nooit gewild heeft, maar ja, hoe begint ge daaraan hè … . We spreken af dat we verkleed zullen gaan, ieder volgens zijn eigen goesting. Gust vindt het maar niks, maar na enig aandringen doet hij toch mee.
De volgende avond, zo rond een uur of negen, in Lommel. Als we de deur van de feestzaal open trekken overvalt ons een uitzinnige ambiance. Pater Jean-Paul, cowboy Henk en ikzelf als D’Artagnan, we worden aan de inkom al direct door de meisjes van K3 meegesleurd in een polonaise. De Jean-Paul schreeuwt me omkijkend toe: “Waar zit de Gust?” Ik haal mijn schouders op.
Even later hangen we met ons drieën aan de toog, arm in arm te wiegen op de tonen van Zak eens lekker door… . Cowboy Henk roept in mijn oor: “De Gust verdorie! Ik snap er niks van. Hij had het nog zo beloofd”.
Zijn woorden zijn nog niet koud of de inkomdeur draait open. En jawel, daar is hij. Juist zoals bij een geboorte: eerst het kopje, enfin zeg maar gerust “kop”, zo heel schuchter rondkijkend, dan de schouders en vervolgens de volle honderd twintig kilogram. Naast mij staat Pater Jean-Paul armwiekend zijn aandacht te trekken. Boven de dansende massa uit beweegt Gust z’n hoofd zich naar ons toe. Hij draagt een geruite muts met rode pompon bovenop. Als ie eindelijk bij ons is geraakt zien we hem pas in vol ornaat: zwartlakeien schoenen met blinkende zilverkleurige gespen, kniehoge witte kousen, een veel te korte rok in wit-rood-zwart ruitjesmotief, het jasje … idem dito. Kortom, er komt een Schot in de zaak. Gust verontschuldigt zich: “Da’s met mijn postuur hé. D’Er bleef maar één enkel mogelijkheid over: dees Schots kostuum. ”
Tijdens zijn uitleg zie ik een prinses, die vlak naast Stille Gust op de barkruk zit, zo met één princessenhandje bedachtzaam zijn rok optillen. Gust wordt het niet gewaar. “No rules?” vraagt ze. Een stevige slok Duvel verdwijnt in mijn verkeerd keelgat en komt er dan langs mijn neus weer terug uit. Maar ineens, bij de kritieke hoogte van Gust z’n rok slaat een heks krachtig op het prinsessenhandje. Snel trekt Stille Gust zijn kilt omlaag. “Nou Gust …” vraagt Henk, “ … Hoe zit het eigenlijk daaronder? Alles vrij in de wei?” Gust glimlacht… en slaat zijn ogen neer. “Volgens dat meiske van de winkel moet dat zo.”
Even later dansen wij de “Kabouterdans”. Maar Stille Gust laat deze kelk aan zich voorbijgaan.
Draai een keer in het rond
Stamp met je voeten op de grond
Sla je armen in de lucht
Ga dan zitten met een zucht
Stap nu rond als een gans
Zo gaat de kabouterdans
Al dansend zie ik de Gust aan de toog staan. Het lijkt wel of zijn carnavalsoutfit als een onweerstaanbare magneet vrouwtjes aantrekt.
We zijn een uur later als DJ de eerste noten van “die Nordseeküste” de zaal instuurt. Op enige afstand wordt de Gust aangeklampt door vier vrouwelijke zeugen … (even een overpeinzing, dan …) ‘vrouwelijke zeugen’, hier klopt iets niet, … enfin, en die trekken hem mee naar die roeiboot, die zich op de dansvloer begint te vormen. Gust pruttelt duidelijk tegen, maar wordt desondanks toch naar die eerste roeipositie, helemaal vooraan, begeleidt. Hij kijkt in onze richting en glimlacht … deze keer niet. Nee, ik lees doodsangst in zijn ogen en denk nog:”Als dat maar goed komt!” En plots komt diezelfde furieuze heks ertussen. Haar bezem slaat alle kanten uit. Gust wroet zich tot bij ons. “En?” vraag ik hem. Zijn stemt trilt: “Ik denk dat ik eens moet gaan pissen”. En weg is hij. Ik had hem nog willen naroepen dat dat ook niet zo’n goed idee is. En nog geen minuut later komt Stille Gust, met rood aangelopen gezicht terug uit de herentoiletten. “Ik zal seffens wel gaan, buiten tegen de haag.”
Het moet iets over tweeën geweest zijn, die nacht, als Pater Jean-Paul me met zijn elleboog aanstoot. “Hè? Nee, voor mij gene gele limo … limo … nat meer. Ik zit vol”. Met zijn hoofd wijst naar een bepaalde richting. In een uithoek van de zaal zie ik een tafeltje. Daar zit ie, Stille Gust, recht tegenover een lieve heks. Twee klauwen van poten omknellen haar frêle handjes. Zij, met een geruite muts met rode pompon op, hij met een cola light voor zijn neus. Op het tafelblad, tussen hen beiden in, ligt haar toverstokje. Ik waggel naar hen toe. “Gust, jongen, het is goed geweest. Kom, we zijn er mee weg.” Gust antwoordde niet. Hij glimlachte alleen maar. Glimlacht en … slaat zijn ogen op … naar haar.