Zo’n … drie weken geleden gaat ineens mijn voordeurbel. Ik doe open en daar staat ie dan: ‘DE man van B-post’! … mijne facteur … Chareltje, dus. Met een pakketje in zijn handen. “Zoude dees pakje eens even in ontvangst willen nemen? Het is veur uwe gebuur maar die doet niet open.” U moet weten, Frank mijn buurman, woont nog niet zo lang naast me en ik ken hem dan ook niet goed. Dus ik twijfel. Chareltje dringt echter aan:“Volgens de geplogenheden en de wettelijke bepalingen van het reglement van den B- post, meerbepaald art. 28 tris, tweede paragraaf, moeten aangetekende zendingen die niet aan de persoon in kwestie zelf persoonlijk overhandigd kunnen worden, terug meegenomen worden naar de post.” “ Ja,” zeg ik, “Wat is dan het probleem? Neem het gewoon mee terug!” “In dees specifiek geval kan art. 28 tris, 2° paragraaf veur mij den boom in. Dees pak ik niet mee terug, … Hier efkens aftekenen”! Uiteindelijk teken ik toch maar. “E..e..e…, Da’s ne stylo van den B- Post! Als ge hem daar steekt, is’t diefstal! Da moet ik aan de hand van een geschreven verslag onmiddellijk rapporteren!” Ik geef hem z’n balpen terug. Chareltje knipoogt naar me. “Ik heb hier helemaal geen zaken mee maar als de inhoud van dat pakske is wat ik denk dat het is, dan zou ik mijne toer in minder dan den helft van de tijd kunnen doen. … Saluut!” En weg is hij.
Het pakje is in Spanje gepost. De afzender: een zekere E. Fuentes.
Diezelfde avond nog bel ik bij Frank aan. Hij ziet het pakje in mijn handen, kijkt schichtig links en rechts over mijn schouder de straat in en sleurt me vervolgens ruw naar binnen. Even later zitten we aan zijn keukentafel, achter een mok espresso. Ik zie zijn voorhoofd beginnen parelen. “Ik moet je wat vertellen, buurman. Maar je gaat verdomme hierover je mond dicht houden! Begrepen!!” Ik begrijp er niks van maar knik toch maar ja. De stilte die daarop volgt wakkert mijn nieuwsgierigheid nog aan. Frank buigt zijn hoofd, – traag, – naar het mijne toe. “EPO! Dit is EPO.” Mijn mond valt open. “Maar jij weet van niks, OK!? Dit is voor mijne Willy” “Ah ja”, knik ik begripvol, en tegelijkertijd denk ik: “Who the fuck is Willy?” Het lijkt wel of Frank mijn gedachten leest: “Willy, mijn paradepaardje! Mijn kampioen!! Mijn euh … mijn schildpad.” Nooit voordien is mijn mond zo ver open gevallen.
Frank doet zijn verhaal. Hij is Willy klaar aan ’t stomen voor de World Turtle Race op de Galapagoseilanden, het officiële wereldkampioenschap schildpadrennen. “Allé zeg, Doping?! Zit het al zo ver?” vraag ik hem. “Man, je moest eens weten! Of je speelt het spel mee, of je maakt jezelf belachelijk. Luister. Verleden jaar, bij de laatste wedstrijd – de vier meter twintig vlak – toen heeft er een Duitser gewonnen. Vuil spel, zeg ik je!!! Ze hebben hem nooit kunnen betrappen. Maar een journalist van het weekblad “Schild en Vriend” is nadien op onderzoek uitgegaan. En wat bleek? Veertien dagen voor die W.T.R. moet die Duitser op een markt in Bochum een haas hebben gekocht en een tube tweecomponentenlijm … en een duitse helm. Moet daar nog een tekening bij? Sindsdien zijn de controles erg verscherpt. Tot in het absurde toe. Stel u voor: ik moet steeds aan de commissie laten weten waar juist Willy zich op dat moment bevindt. De zogenaamde ‘whereabouts voor schildpadden’. Goed, heb ik tot mezelf gezegd. Goed, als die heren zich belachelijk willen maken, dan zullen ze belachelijke informatie krijgen ook. Dus, nu stuur ik hen wekelijks mailtjes: “Willy zit nu links achter in zijn hok” of: “Willy zit nu rechts vooraan in zijn hok.” De voorbije winter kreeg ik plots drie controleurs op mijn dak, vergezeld van een deurwaarder en twee politieagenten. Ik had doorgegeven dat Willy ondergedoken was. Ja kijk, dat beest doet nu eenmaal een winterslaap.”
Frank legt plots zijn hand op mijn schouder. Ik zie hem aarzelen. “Wil je iets voor me doen? Dit pakje, kan je dat een tijdje bij jou thuis bewaren?” Ik kijk recht in zijn waterige ogen. En zijn tweede hand komt op mijn tweede schouder te liggen. “Goed”, zeg ik en bedenk dat niet iedereen een toekomstige wereldkampioen naast zijn deur heeft wonen.
Ik vraag Frank of ik zijn Willy eens mag zien. En als Frank even later in het berghok, achteraan in de tuin, het licht aanknipt, kan ik mijn ogen niet geloven. Dat beest! Die vorm? Is dat een schildpad? Frank glundert. “Knap hè! Ja, ik ben op de idee gekomen bij het zien van zo’n tijdrit in de Tour de France. Die aërodynamische helmen, die druppelvorm, zo spits uitlopend achteraan. Ik ben in de Gamma binnen gesprongen en heb een stevige vijl gekocht. Maar Willy pruttelde tegen. Hij wou absoluut niet in de bankschroef. Toen heb ik me kwaad gemaakt, serieus kwaad. Zie je daar die lange buis? Dat is een windtunnel, zelf gemaakt. Daar heb ik hem twaalf uur in laten zitten met de knop op 10 Beaufort . Toen was hij bijgedraaid.” “De bankschroef?” vraag ik. “Nee, Willy.”
Frank krijgt het ineens moeilijk. Zijn stem stokt. “Dan doe je als verzorger al het mogelijke om hem optimaal voor te bereiden, je hebt er een flink pak geld voor over… Weet je dat ik verleden maand zo’n flashy brilletje voor hem heb laten maken? Speciaal op maat, bij Dolce & Gabbana. Tegen de vliegjes. Tja, hij heeft toch zo’n gevoelige ogen. Toen reclameerde hij ook al, bij het vastnieten van dat brilletje. Ge moet iets doen hè, als ge geen oorschelpen kunt vinden!”
We zijn nu drie weken later en vanochtend schrik ik me een bult. Er wordt geklopt. Doorheen het glas van de achterdeur zie ik Frank staan. Enfin, STAAN is nu niet het juiste woord. Hij leunt eerder moedeloos tegen de deurstijl aan. Kop in zak. Een groene tupperwaredoos onder zijn arm geklemd. Ik laat hem binnen: “Frank, moet jij op dit ogenblik niet op de Galapagos zitten?” Hij laat zich op een stoel neervallen. Al wat er uitkomt, is een resem vloeken die ik echt niet aan jullie ga toevertrouwen. “Ik gaf hem al maanden aan een stuk biologisch geteelde veldsla, kwestie van op gewicht te blijven. En toch… verleden week was hij honderd gram bijgekomen. Volgens de veearts iets met zijn schild… … iets met z’n schildklier. Op die manier kan je geen wedstrijd winnen. We hebben forfait moeten geven.” Frank staat recht en bedankt me nog voor het bijhouden van die EPO. Hij trekt mijn achterdeur achter zich dicht. Een hoopje menselijke ellende sloft over de koer weg. Dan zie ik de groene tupperwaredoos, op de keukentafel achtergelaten. Ik roep hem achterna, “Frank! FRANK!! Je bent je doos vergeten!” Frank draait zich om en antwoordt gelaten: “Ik heb soep gemaakt. Ik hoop dat je ze lust.”